Ondertussen in Amsterdam, 31 januari 2020

Negen haiku’s bij het afscheid
(voor Jannie)

Jij, gids, gezel, jij
laat ons los, hebt
de dood ontboden.

Onbewolkt ben je,
van bepakking
ontlast, je bent af,

Zie: de horizon.
Broos, begerig
stokt straks je adem.

Je nieuwe vrijer,
volmaakt op tijd,
danst je in de nacht

Waarna je niet meer
bent gevonden,
ons hebt verlaten?

Ben je ontbonden,
los geraakt, van
ons af geslagen?

Ontward, uitgebroken,
verlost, onthecht
of vrij gelaten?

Ik weet het niet, hoe
zeg je dat, je
bent toen Dood gegaan.

Opnieuw begonnen,
ontzet en vrij.
Weg, ben je van mij

Ondertussen in Amsterdam, 17 januari 2020

Tellen 

Soms moet je op je tellen passen,
om niet te verliezen wat je net hebt verworven. 
In het bijzonder als je tijd wordt geschonken,
drie uur, 
om te liggen
en dat waar te nemen
wat doorgaans ongezien blijft. 

Boven mijn hoofd tel ik

3 langwerpige rasterarmaturen, lichtbronnen,
in hoefijzer gerangschikt.
Ja, het cijfer 3 onthoud ik wel.

De 2 verticale rasters zijn langer dan de 1-ne horizontale.
Deze 2 hebben 22 korte en 3 lange schotten van aluminium,
die het licht in mootjes hakken en weerkaatsen.

Zo ontstaan 23 vakjes, 4 rijen naast elkaar.
Ik tel 92 vierkanten per armatuur.
De 2 verticale samen belichten 184 percelen.
Dat is nogal wat.
Ik tel ze nogmaals.
En pas op de uitkomst.

Dan de 1-ne horizontale nog.
Ze heeft 17 korte en 3 lange tussenschotten, die 18 kavels maken per rij.
De 4 rijen naast elkaar voegen 72 percelen toe.  

256 percelen, als tuinen die identiek afgescheiden zijn door  blinkende schuttingen.
Innerlijk maagdelijk wit als de 500 jaar oude Zen-tuin
in de Ryokan-hi tempel in Kyoto.
Ik zie door de rasters het park met de tempel verschijnen.
Het zet alles in het licht, deze tempel,
dit plafondpark van 256 percelen.
Uniek als het spierwitte schilderij
dat bestaat omdat de titel Niets I luidt.
Taal creëert.

Ondertussen geldt, pas op je tellen.
Je bent ze zo weer kwijt.
Ik maak een aantekening in mijn hoofd.
Geen onbeschreven blad, ik zoek een  hoekje met ruimte.

Dichter nog bij mijn hoofd kijken 10 glazen ogen me aan,
gevat in een ringvormige lamp.
Een lamp zonder lijf, in haar midden een zwijgend gat.
Er passen twee handen in.
Ik overweeg of een kinderkopje er doorheen kan kruipen,
maar dat is te delicaat.
Ik pas nog steeds op mijn tellen.

Aan het plafond, rechts van het park,
zweven 35 papegaaien in primaire kleuren.
Omdat ik al enige tijd de tuinen, park en tempel observeer,
is dat volkomen verklaarbaar.
Ze horen erbij.

Ze doen overigens maar wat,
die kamervogels,
luierend aan hun touwtjes,
kris kras door elkaar op die ene plek.
Als dieren bij elkaar blijven,
geklonken aan een locatie, is er eten.
Kan niet missen.
De papegaaien worden goed verzorgd.
Op hen hoef ik niet te passen.

De tandarts is bijna klaar

Ondertussen in Amsterdam, 12 januari 2020

De ontmoeting

De man die ik zo
juist had gevonden,
ontkleedt zich in de tram.

Zijn adem sluit de ruiten,
zijn mond schenkt zinnen,
blaast beelden tot bellen,
teer en waar.

Een vinger tekent
in het gordijn,
kier naar de betraande stad.
Het breekt hem niet.

De halte vergeten
stap ik uit
in straten
die niet vreemd mogen zijn.

Ik schud mijn hoofd,
een hond die uit het water komt.
Ik weet, alleen,
waar ik ben ingestapt.

De vriendschap was nog niet begonnen.

Ondertussen in Amsterdam, 6 januari 2020

Een wachtrij bij de oogarts. Een echtpaar parkeert aan de balie, ze passen niet in de administratie. Overleg over de verwijsbrief, gesoebat, de rij groeit naar het einde van de gang.
Een oudere man slaat de hoek om. Onder zijn pet een rond gezicht dat in de wangen zakt. Zijn mondhoeken hangen naar beneden, onvrede is op zijn gezicht getatoeëerd. Hij houdt in.
“Krijg de pest. Vanmorgen een half uur aan de telefoon gehangen en toen dacht ik, ik ken net zo goed langs gaan.”
Een verklaring aan de wereld. Die zwijgt. Hij ziet zijn list falen, wachten is het lot.
Hij kijkt om zich heen. Niemand om aan te klampen. Er lopen twee bouwvakkers langs.
“Oh aan ‘t verbouwen, zeker weer geld teveel.”
De file baadt in stilte. Een rij overleef je alleen.
Dan gaat zijn telefoon.
“Wat is dat nou?” Hij peutert met moeite zijn mobiel uit een zak.
“Ja?” Hij luistert.
“Ja, XXL. Waar ben je dan? Op het Osdorperplein of in Slotermeer?”
Het antwoord stemt hem tevreden.
“Ja, XL is ook goed. Nee, nee, dat kan wel.”
Hij hangt op.
Zijn de witte hemden in de aanbieding? Een man die zijn hele leven is aangekleed door zijn vrouw. Nu wordt er gevraagd naar zijn maat. Staat naast me een weduwnaar die kennis heeft gekregen aan een zorgzame weduwe? Zijn hemden zijn vergeeld en uitgelubberd, dat is haar niet ontgaan Ze is in de Hema en kan de verleiding niet weerstaan. Ik kijk naar zijn gezicht. Hij is een paar minuten in de zon geweest en gloeit na.
Hij voegt zich in de rij.