De ontmoeting
De man die ik zo
juist had gevonden,
ontkleedt zich in de tram.
Zijn adem sluit de ruiten,
zijn mond schenkt zinnen,
blaast beelden tot bellen,
teer en waar.
Een vinger tekent
in het gordijn,
kier naar de betraande stad.
Het breekt hem niet.
De halte vergeten
stap ik uit
in straten
die niet vreemd mogen zijn.
Ik schud mijn hoofd,
een hond die uit het water komt.
Ik weet, alleen,
waar ik ben ingestapt.
De vriendschap was nog niet begonnen.
‘Teer’ … dat is precies wat het is.
Heel teer! Dank.