Ondertussen in Amsterdam, maart 2018 III

De vreemdeling

Het restaurant is gevestigd in een oud pakhuis. Afgebikte muren. Stalen lampen zweven als vliegende schotels in de hoge ruimte. Het is tot de laatste tafel gevuld.

Meteen nadat ik de deurmat passeer, staat de gastheer voor me. Hij steekt zijn hand uit. “Welkom, ik ben Pieter.”
Zo word je tegenwoordig begroet in een etablissement. Persoonlijk. De eerste keer werd ik een ogenblik de introducee die door de gastheer als een oude vriend wordt verwelkomd. Maar, nieuwe intimiteit raakt je totdat het professionele routine blijkt.
Vandaag resteert er een klein toneelstuk waarin ik de onbekwame dilettant ben.
Ik laat me niet kennen. “Dank je”. En noem mijn naam.

Het restaurant is populair, bij Amsterdammers en toeristen. Herkenbaar en hip. Het theater zit nu in mijn hoofd en wil er niet meer uit. Ik zie de eigenaar wijdbeens over de as van een schommel staan, duwend met het ene en dan weer leunend op het andere been terwijl hij de bestellingen als ballen in de lucht houdt.
Een internationale kaart dus, klassiekers, een twist, 7,5 in de krant.

Vanaf onze tafel kijk ik rond. Naast me zit een man alleen. Niet van hier. Een toerist. Hij spreekt het Engels van zijn moederland, met een accent dat hem onmiskenbaar introduceert als een burger van Japan. Hij voert trage gesprekken met de bediening. Elke zin daalt langzaam bij de ander in, de woorden worden een voor een geproefd alvorens te worden herkend.
Ober en klant in een langzame dans van taal, in grote concentratie geformuleerd en ontvangen, begeleid door knikjes en gaande gehouden door de gedisciplineerde inspanning die ontspruit uit respect, plicht, en voorkomendheid.
Een gedicht in duet.

De Japanner is hier de enige gast zonder gezelschap. In zijn land is het doodgewoon om zonder partner te dineren. Duizenden kantoorwerkers lepelen dagelijks noedels binnen op een barkruk, zwijgend geflankeerd door even solitaire lotgenoten.

Toch is zijn eenzame aanwezigheid hier bijzonder. Hij is kennelijk niet op zakenreis. Japanners doen in het buitenland business in gezelschap. Geen aanzien zonder ondergeschikten, de spiegel van je positie.

Is de man schrijver? Een artiest in elk geval. Dat maak ik hem, besluit ik. Tijdelijk losgerukt van vrouw en vaderland voor inspiratie en werk in Amsterdam. Beelden sprokkelend die hij in zijn hoofd tot decor boetseert van een onbekende geschiedenis, waarin de aanwezigen hier figureren.

Het geluid van honderd mensen golft van nok tot vloer, de conversaties vermalend tot zoem en galm. Het stuit op zijn stille kern. De man eet geduldig zijn maaltijd, in zekere rust en met een regelmatig ritme. Als je jezelf en je verhaal mee kunt nemen, is het overal aangenaam.

Af en toe beweegt zijn hoofd. Hij ziet ons, en bergt de beelden op achter zijn heldere ogen. Gesorteerd in onbekende laatjes, een voor elke bijzonderheid, eigenaardigheid, die aan ons en deze avond kleeft.

Ik voel dat niets hem ontgaat, zonder te weten wat hij waarneemt. Hij tekent op, en geeft ons betekenis. We worden ontvoerd naar een onbekend verhaal.

Hij kijkt naar mij en knikt licht zijn hoofd.

Ik ben de vreemdeling geworden.

Ondertussen in Amsterdam, 20 maart 2018

Het restaurant wordt verbouwd. De zaak serveert burgers, modieus en vrolijk. Een groot broodje zonder vlees, met vis en quinoa, met iets en anders.
Als een dominee met een feestneus, een koe met een pruik.
Hip is het, het loopt storm, bestaat een paar jaar en wordt nu strak getrokken. Met je tijd mee gaan voordat je die uit het oog verliest, ze je te vondeling legt in het verleden.

Het verleden. Een pand met een horecabestemming. Voor de burgers zich hier vestigden, werden er pizza’s gebakken. Duizenden zijn er in platte kartonnen dozen geschoven.

En toen ik de straat leerde kennen, in de jaren 70, huisde er een Chinees restaurant. Elke dag open, sleten man en vrouw er hun leven. De inrichting was sober, en toen al gedateerd. De deur klemde, het rode tapijt bolde in het spoor naar de toonbank. Stuk gelopen door hongerige klanten, met hun hoeven trappelend op het tapijt in afwachting van eten, bami, nasi, speciaal of gewoon, met een plakje ham en een spiegelei.

Zo heb ik daar vaak gestaan. Zonder conversatie. De tijd stond er stil en hield alle woorden tegen die het heden konden binnen laten. Geen nieuwtjes, geen praatjes.
Hier sprak men alleen het hoogst nodige. De bestelling.
Die werd met Chinese karakters door de vrouw op een klein briefje getekend en verdween achter een luik. Daar bakte de man het verlangde en legde het resultaat in een plastic bakje. Na enige tijd, die in de stilte van alle haast ontdaan was, ging het houten afschot open en schoven handen de bakjes naar voren. De zwijgzame vrouw vatte ze in plastic zakjes en ruilde het eten voor guldens. Buiten was het vandaag.

Toen, op een dag, waren ze weg.
De pizza’s namen bezit van de ruimte.
Begeleid door twee verlegen mensen, broer en zus, die iedere keer blij waren dat je de deur had gevonden en bereid was die te openen. Ze waren er niet lang, de pizza’s begroetten elkaar opvolgende bakkers en eigenaren die steevast na korte tijd het stokje doorgaven. Het was geen huis om in op te groeien. Een opstapje, een dak boven je hoofd, met als anker de oude toonbank van het Chinese restaurant en de kartonnen wanden, waar 2 meter na de voordeur de kleine WC in was verstopt.

Dit vollkstoneel werd ons ontnomen toen de burgers de ruimte stripten, het tapijt op straat zetten en de witkwast de schemer van nasi en pizza’s voorgoed verdreef.
De nieuwe tijd was aangebroken.

Het stroomde vol met jonge mensen en niet lang daarna vermenigvuldigden de burgers zich naar andere delen van de stad. Ze werden een concept en daarna een begrip. Zoals de halsbandparkiet, ooit ontsnapt uit een huiskamer, een tak vond en een Mokums vogeltje werd.
In Amsterdam omarmen we moeiteloos modes en verorberen we met een paar happen voorbije tijd.

Het huis wordt verbouwd. Ik weet, zijn houten palen staan al eeuwen in het oeroude veen. Ze dragen moeiteloos deze nering en alle opvolgers die korte tijd fris, nieuw en tijdloos zijn.

In de avond is het huis verlaten en ziet me staan. Ik kijk terug.

Op het het rode tapijt wacht ik
tot het luik zich opent.

Ondertussen in Amsterdam, maart 2018

Winter

Ajax had dat weekend het kampioenschap verspeeld. De nieuwe trainer liet zijn pupillen voetballen als moesten ze het spel opnieuw meester worden.
Zijn ego kon hij moeilijk verhullen in zijn woorden. Spelers begrijpen het nog niet, dat heeft meer tijd nodig. Kleine leiders debiteren grote waarheden.

Waarom denk ik aan Ajax in de kou?
De wind tekent sporen in mijn gezicht. De vorst ademt op mijn huid. Ik sta stil.
De stad staat in het licht, in ijzige schoonheid. Spaarzame fietsers bewegen traag hun benen, gebogen naar het stuur. Ik loop verder, naar het cafe, waar het altijd schemert. Hier trotseer je dag, dorst en kou.

Aan de bar een man, gevouwen in zijn jas. Klaar om te gaan. Twee halve maantjes dragen zijn ogen, de vermoeidheid voorbij.
Hij neemt een slok en kijkt me aan: “Ook schuilen in de hut?”
Als ik afwezig knik, neemt hij de hele hand: “Amsterdammer zeker”?
De man werpt me een tevreden glimlachje toe: “Het is nu stil in Amsterdam he? Wat zei die jongen met die grote mond ook alweer? Wij worden kampioen, zeker weten!”
Zijn ogen worden klein, zijn mond strak.
Ik weet wat komen gaat. De afkeer van Amsterdam, de verwaandheid die de mond is gesnoerd, de verwende snotneuzen die op hun bek zijn gegaan.

Ik maak ruimte en gun hem het zachte spuug op zijn lippen. Ik hoor de stem van de kleine kruidenier die in mij de grootgrutter ontwaart. Wie kan de tijd ontdoen?

Ik begrijp het, je kijkt naar jezelf door de ogen van de ander. Zo ben je wat je ziet, schuilend in hoop, angst, en verlangen.
Hij daagt me uit hem te ontkennen. Maar ik wil niet schuldig zijn. Ik groet de man en verlaat het cafe.

Ik kijk naar Amsterdam. De stad zegt niets. Haar straten zijn wit, haar bomen buigen in de oostenwind. Ze laat ons.

Achter me opent de deur van het cafe. De man stapt naar buiten.
Hij zal straks rillen. En zijn kraag optrekken om het weer te weren. Was hij maar thuis.
Net als ik.