Het restaurant wordt verbouwd. De zaak serveert burgers, modieus en vrolijk. Een groot broodje zonder vlees, met vis en quinoa, met iets en anders.
Als een dominee met een feestneus, een koe met een pruik.
Hip is het, het loopt storm, bestaat een paar jaar en wordt nu strak getrokken. Met je tijd mee gaan voordat je die uit het oog verliest, ze je te vondeling legt in het verleden.
Het verleden. Een pand met een horecabestemming. Voor de burgers zich hier vestigden, werden er pizza’s gebakken. Duizenden zijn er in platte kartonnen dozen geschoven.
En toen ik de straat leerde kennen, in de jaren 70, huisde er een Chinees restaurant. Elke dag open, sleten man en vrouw er hun leven. De inrichting was sober, en toen al gedateerd. De deur klemde, het rode tapijt bolde in het spoor naar de toonbank. Stuk gelopen door hongerige klanten, met hun hoeven trappelend op het tapijt in afwachting van eten, bami, nasi, speciaal of gewoon, met een plakje ham en een spiegelei.
Zo heb ik daar vaak gestaan. Zonder conversatie. De tijd stond er stil en hield alle woorden tegen die het heden konden binnen laten. Geen nieuwtjes, geen praatjes.
Hier sprak men alleen het hoogst nodige. De bestelling.
Die werd met Chinese karakters door de vrouw op een klein briefje getekend en verdween achter een luik. Daar bakte de man het verlangde en legde het resultaat in een plastic bakje. Na enige tijd, die in de stilte van alle haast ontdaan was, ging het houten afschot open en schoven handen de bakjes naar voren. De zwijgzame vrouw vatte ze in plastic zakjes en ruilde het eten voor guldens. Buiten was het vandaag.
Toen, op een dag, waren ze weg.
De pizza’s namen bezit van de ruimte.
Begeleid door twee verlegen mensen, broer en zus, die iedere keer blij waren dat je de deur had gevonden en bereid was die te openen. Ze waren er niet lang, de pizza’s begroetten elkaar opvolgende bakkers en eigenaren die steevast na korte tijd het stokje doorgaven. Het was geen huis om in op te groeien. Een opstapje, een dak boven je hoofd, met als anker de oude toonbank van het Chinese restaurant en de kartonnen wanden, waar 2 meter na de voordeur de kleine WC in was verstopt.
Dit vollkstoneel werd ons ontnomen toen de burgers de ruimte stripten, het tapijt op straat zetten en de witkwast de schemer van nasi en pizza’s voorgoed verdreef.
De nieuwe tijd was aangebroken.
Het stroomde vol met jonge mensen en niet lang daarna vermenigvuldigden de burgers zich naar andere delen van de stad. Ze werden een concept en daarna een begrip. Zoals de halsbandparkiet, ooit ontsnapt uit een huiskamer, een tak vond en een Mokums vogeltje werd.
In Amsterdam omarmen we moeiteloos modes en verorberen we met een paar happen voorbije tijd.
Het huis wordt verbouwd. Ik weet, zijn houten palen staan al eeuwen in het oeroude veen. Ze dragen moeiteloos deze nering en alle opvolgers die korte tijd fris, nieuw en tijdloos zijn.
In de avond is het huis verlaten en ziet me staan. Ik kijk terug.
Op het het rode tapijt wacht ik
tot het luik zich opent.
Mooi geschreven! En aan die Chinees op de Middenweg heb ik ook nog herinneringen!
Net als Willem werd ik als kleine jongen op pad gestuurd om bij de Chinees (De gouden draak, hoek Binnen Bantammerstraat. Is inmiddels weg) een portie bamie te halen. Mijn ouders gaven me expres een hele grote pan mee, met de gedachte dat er dan meer in zouden worden gedaan.
Verstilde tijd. Mooi.
Ik was weer even bij de Chinees en zag het glimmende spiegelei. Daarna haalde ik een pizza en eindigde in een moderne conceptzaak en nu ben ik weer thuis.
Dát is schrijven!!
Prachtige woorden en mooie beeldspraak.
Ondertussen in Amsterdam!
Liefs
Karin.
Feest der herkenning. Ik weet nog dat ik vroeger op pad werd gestuurd naar de Chinees en de grote soeppan meekreeg. Daar ging de bami in. Dat was goedkoper. 1969, middenweg Amsterdam oost. De Chinees is weg
Oh, oh, oh, wát schets jij toch prachtige plaatjes in de tijd. Mooie taal vormt mooie beelden …