De zucht naar een vakantie met zon, zand en zee. Eind augustus pakken we proviand en verlangen in en vertrekken naar Noord Europa waar we de handdoek leggen op het strand boven Kopenhagen, tussen Munkerup en Hornbeak. Zachte wind landinwaarts, een paar gezinnen, een kiosk met koffie en ijsjes.
Sardinië schroeit, Scandinavië bloeit.
Nooit eerder was ik in Denemarken.
De betovering van buitenland begint over de grens, met de vreemde taal. Mensen praten, vragen, waarschuwen, vleien. En niets daarvan is door de vreemdeling te ontvangen, te wegen en te bevatten – behalve de blik, de toon, het gebaar, dát er aan een ander een boodschap is bezorgd die gehoord moet worden, begrepen, en beantwoord. Het voorrecht van de buitenstaander, behept met onschuld en onwetendheid, die met nieuwsgierigheid en het gebrek daaraan – onverschilligheid – vrijheid vindt. Ik weet van niets.
Zo ook in Denemarken, waar men Deens spreekt. Zo curieus als een vreemde taal hoort te zijn, een stroom klanken zonder betekenis, een potpourri van oe-s en eu-s, waar woorden in verdrinken.
Staatsmuseum voor Kunst Kopenhagen
De Deense taal lijkt verwant aan de onze, uit straatreclame en belettering op wagens drijft na enige inspanning betekenis boven. Maar gesprekken zijn een hemel waaraan geen wolk beweegt om de richting van de wind te bepalen, hoe zeer ik ook probeer uit de vloed van geluid mogelijke woorden te vangen.
Alleen de toon is vertrouwd en onmiddellijk sympathiek, ontleend aan Deense TV-series, waarbij de ondertiteling het gesproken woord tot decor maakt. (Een gat in de markt: vakantie met ondertiteling. Oh nee, dat bestaat al, de begeleide groepsreis. En vergeet de techniek niet. De Japanse taxichauffeur in Bibai op het eiland Hokkaido stak op onze Engelstalige vraag zijn vinger op, bracht het scherm van zijn IPad dicht voor zijn mond en sprak tot onze verbazing de glazen rechthoek ferm toe. Vervolgens draaide hij zich met apparaat en al om en richtte het ding het woord tot ons. Google Translate. Grensoverschrijdende ervaring.)
Nu spreken de Denen allemaal Engels, en met opvallende hoffelijkheid. dus in noodzakelijke conversatie wordt voorzien. Maar met elkaar, overal om ons heen: Deens. Dus waan ik me de eerste dagen figurant in een Deense policier, waarin iedere brave burger zonder uitzondering een heimelijke kant blijkt te bezitten, die zich schuil houdt tot zij per cliffhanger wordt onthuld. Geen Deen zonder drift, schuld of begeerte.
Hij ook? Waar feiten ontbreken, regeert de fantasie. In het museum zie ik de gebruinde zeventiger, bordeauxrode polo, gouden montuur, zijn vrienden op de ijle Giacometti/figuur wijzen. Is hij niet in werkelijkheid de gewetenloze industrieel die zijn personeel uitzuigt, zijn minnares double-bind bedriegt met zijn vrouw en de Deense fascisten heimelijk steunt?
Louisiana Museum of Modern Art
En zij? Daar schrijdt een jonge vrouw, niet ouder dan 30, gracieus, achteloos over het grasveld. Vermoeden we in haar de jonge inspecteur, op onbekende missie?
En die twee? Op het strand passeert een echtpaar, blootsvoets banjerend in de branding. Aan de horizon sluimert de scène waarin zij de brief opent, haar zojuist door een vreemdeling bezorgd. Als in het schilderij van Pieter de Hoogh dat we eerder in Hamburg zagen.
Hamburger Kunsthalle
Het zijn tijdloze clichés die ons al eeuwenlang voorhouden: niets is wat het lijkt. Verhaal, beeld, boodschap. De Hoogh, Vermeer, Bol en Rembrandt. Het Netflix van de Gouden Eeuw.
Ik loop in Kopenhagen. Gelukkig, de ondertiteling ontbreekt. Ik maak mijn verhaal.