Ondertussen in Kyoto, 18 maart 2019

Als ik de Yakatori-bar binnenstap, is het gisteren, 2017. Of toch niet. De korte muur wordt geheel bedekt door een zwart TV-scherm. Drie meter breed. Uitgeschakeld. Zwart, afwasbaar behang.
De eigenaar vertoont op verzoek drone-films, vertelt een vaste klant later. Hij draait ze in de natuur, zijn oog vliegend over het meer, bij de vissers.
De baas wijst geestdriftig naar twee grote koffers bij de ingang. Zijn eigen brug naar water en groen, vanuit Gion, het oude uitgaanscentrum van Kyoto.
Want hartje Kyoto maakt hij de beste kippenspiesjes (yakatori) ooit gegeten. Sappig met een lichte hint van vuur. Ik proef de herinnering, bij de eerste hap en alle die volgen.

Twee jaar geleden liepen we hier tegen aan, hongerig, zoekend, aarzelend, ach waarom niet? Een ruimte van 3 bij 4 gevuld met een bar. Daarachter een keukentje. Aan de lange zijde van de bar, op een plateau, 6 Japanse zitplaatsen met kussens, in te nemen op kousenvoeten. Aan de korte zijde, tegenover de TV, vier krukken. We klimmen in 2017 op de kussens en worden getrakteerd. Op spiesjes, ingeleid met theater. De man fladdert zijn armen (kippenvlees van de vleugel), en slaat op zijn been (de kippenpoot). Weet wat je eet. De taal van het gebaar is universeel. Ook wij zijn een attractie, drie westerlingen die geen Japans spreken, heel grappig! Liefdevol vermaak.

Met de smaak van de yakatori vinden we ook de bar terug. Twee heren aan de muur op de Japanse zitjes. Eén in pak, de ander in een T-shirt. Broers? Baas en werknemer van de maand?
Aan onze zijde een vrouw op leeftijd achter witte wijn en water. Een zilveren bril, geklede jurk, het haar als een paraplu over haar hoofd gevouwen, zoals de oude koningin het draagt. Een matrone.
De eigenaar? Natuurlijk, ze schuift een paar keer per week aan en drinkt een glas. Onaangekondigd, zodat ze altijd aanwezig is. Zo doet ze dat met alle zaken, naar het voorbeeld van haar ouders. Ze weet, je hoeft geen bekende schrijver te zijn om vergeten te worden. Er zijn of uitdoven, dat is de keuze.

Ze glimlacht naar ons en zoekt naar woorden. Ze wijst met haar vinger naar de bar:
‘Here? Today? Kyoto? ‘
‘Yes, yes, bamboe, shrine. ‘
‘Where from? Oranda?
Oh! Kangaroo!’
Haar handen maken een sprongetje.
Nu moeten we haar helaas tegenspreken:
‘No, just in the zoo..’
Ze begrijpt het, Oranda, Australia… De mannen lachen mee. Een van hen is in Amsterdam geweest. Hij beweegt zijn wijs- en middelvinger uit en naar zijn mond:
‘Amsterdam. Drugs!’ Een brede lach, van het jongetje dat zonden herkauwt en opnieuw van de zoete smaak geniet. Thuis doen we dat niet, maar in Amsterdam kan alles. Amsterdam. Met welke veren wil je pronken? Hasj, hoeren en tulpen. In die volgorde maakt Mokum vrienden over de grens. Hij ziet dat we niet trots zijn, de lach trekt weg in zijn gezicht.

We wisselen een paar zinnen informatie. De vrouw geeft niet op. We spelen een tenniswedstrijd voor beginners, waarbij de bal langzaam over het net gaat. Als deze in de struiken belandt, is het lang zoeken. De woorden kunnen overal liggen. Een paar keer gooien we een nieuw balletje op. Veel goede wil. En spelen is belangrijker dan winnen.

Dan schuift de deur achter ons open en treedt haar nieuwe klankbord binnen. Een Japanse heer. Als hij na een glas en een bordje afscheid neemt, daalt ze langzaam af van de kruk en verzamelt haar boodschappen. Ze gaat naar huis. De chauffeur wacht om de hoek. Ze vertelt over Oranda. En Australia. Van de kongoeroes. De avond is voorbij.

Ondertussen Fuji, maart 2019

De berg die zich jaren verscholen hield, laat zich al vanuit de trein zien. Op haar kruin een pruik witte wolken, die langzaam zakt. Er resteert een lauwerkrans, heel passend voor een icoon, object van intense verering.

Diep langs haar sierlijke flanken loopt het witte kleed van sneeuw, zondag nog met verse neerslag bedekt. De zon smelt de laatste resten op de straten van Kawaguchiko, maar geeft zich aan de berg gewonnen. Het is een heldere dag. Fuji staat nu naakt aan de einder.

Fuji, vulkaan en hoogste berg van Japan (3776 m) is alom aanwezig in het land, van Noord tot Zuid. In de 19e-eeuwse houtsneden van Hokusai, gerepliceerd op de 21-eeuwse T-shirts van Uniqlo, op blikjes bier, in reclames en overheidsvoorlichting. In alles wat een geleende identiteit nodig heeft.

In Kawaguchiko in de vorm van het koekje op onze hotelkamer, in de naam van winkels en horeca, en van de dorpen in de omgeving. We kunnen Fuji bijna aanraken, op ons raam hangt een levensecht schilderij van de vulkaan… oh nee, het is ons uitzicht, een ‘real-framed picture’ noemen Japanners het. Niets dan MA tussen ons en de berg.

De fascinatie neemt bezit van ons. Het aangezicht van Fuji verandert in de dag, als ze zich aankleedt met bewolking en opmaakt met de ondergaande zon, om in de nacht te verdwijnen.

We logeren aan een van de 5 meren nabij de berg. Een Zwitsers tafereel van water omzoomd door gebergte, een paar plezierboten, een visser, hotels gerangschikt naar de zichtlijn op Fuji.

Wandelend langs het Kawaguchiko-meer loopt de berg met ons mee, als decor voor een vliegtuig, een vissersboot, de eerste kersenbloesem. Alles staat Fuji goed.

Dit liefdeskind van Japan was in 1708 voor het laatst een furie. De uitbarsting van de vulkaan vond op slechts 100 km van Tokyo plaats. Dat moet een Armageddon zijn geweest, en voor de bewoners van het toenmalige Edo nabij als een brandhaard bij de buren. De lavasteen is inmiddels het pronkstuk in de tuin van lokale bewoners, èn in de lobby van ons hotel.
Het heftige wordt bewonderd, alsof het zo bezworen kan worden.

We reizen 5 uur door naar Kamakura, aan de baai van Sagami, de oever van de Grote Oceaan.
Aan de overkant ligt de westkust van de VS.
In de zichtlijn van het strand een vertrouwd beeld. Fuji.

Ondertussen in Japan, maart 2019

We vertrekken uit Tokyo. Het zal een uur duren voor we platteland zien. Oneindig trekt de blokkendoos van de stad voorbij. Veel laagbouw in de maat van Amsterdam, drie tot zes etages. Een groene flat richt zich als een komkommer in wit loof op, een koekoek in zijn onschuldige nest.
Huizen pal op het spoor. Waar de bewoner een paar centimeter vindt, staat een boompje, bloeiende brem, camelia. Als de natuur zo ver weg is, is ze overal aanwezig.
De parken in Tokyo zijn geen leisure maar een ode. Aan schoonheid, aan het verleden en aan het ideaal van de perfecte vorm, kleur en compositie.

Daarbinnen schittert bescheiden de imperfectie, gevallen bladeren, zorgvuldig zichtbaar gelaten.
De gegeven achtergrond – in de zakendistricten wolkenkrabbers – is het frame van het doek waarop de natuur wordt geschilderd. Het contrast ontroert, en is overal waarneembaar door bewust gecreëerde ruimte. Diagonalen, doorkijkjes.
Weg laten is scheppen. Dat is MA, het Japanse concept van leegte.

Op internet vind ik een oud gedicht over de betekenis van MA:

30 spaken ontmoeten elkaar in de spil,
maar de ruimte tussen de spaken is de
essentie van het wiel.

Potten zijn gevormd door klei,
maar de inhoud van de pot is de
essentie van de pot

Muren met ramen en deuren vormen het huis,
maar de ruimte tussen hen is de
essentie van het huis.

(Bron: http://tadaoandoavans. blogspot.com/2013/09/japanese-concept-ma.html?m=1).

Kennis is zien. Nu ik MA ken, is de leegte overal in deze metropool van 30 miljoen mensen. Zo doe je dat dus met zijn allen. Japanners zijn meesters van ruimte. Niets is wat het lijkt, denk ik vaak. Hier is niets ook wat het is.

De Japanse tuinen zijn een boek met boodschappen, waarvan ik pas een paar bladzijden heb gelezen. In Tokyo zijn parken het erfgoed van shoguns, prinsessen, rijke kooplieden. Ze woonden er in hun residenties en zagen dagelijks de bomen die wij zien. Het verleden is vandaag. Een zoet raadsel, dat we niet willen oplossen.

De moderne Japanner is even thuis bij de mystiek van voorouders, samurai en shinto als bij Italiaans eten (onbegrijpelijk als je opgroeit met de Japanse keuken), westerse kleding (gebruik geworden na WOII) en hightech (excellent OV, sanitair, consumentengoederen). Net als de Hollander is de Japanner koopman en dominee. Comfort en moraal, en dat laatste meer dan bij ons voor de publieke zaak. Hier wijst het vingertje ook naar binnen, port schaamte wakker en maant het ego. Het wemelt van de gedragsinstructies in de openbare ruimte, horeca, vervoer.

Heel fijn vind ik het, te weten wat de bedoeling is, hoe je onzichtbaar kunt worden, één met ieder kunt zijn. Ook daarom is het zo comfortabel om hier te reizen. Japan is vreemd en voorspelbaar. En grappig, om zo onbeschaamd expliciet de les te worden gelezen. (Een gruwel voor veel landgenoten heb ik gemerkt).
Maar er te zijn, gaat over iets anders. De stilte van 30 miljoen stedelingen, de toewijding aan omgangsvormen, de helderheid van elkaars openbare ruimte. De kalme stad, het serene land.

Een station, en nog een. De Chuo-lijn Limited Express is stipt, een zaak van eer en reputatie. In Otsuki stappen we over. Een lokale boemel treint in de zon naar Kawaguchiko, aan de voet van de Fuji. De berg die op vorige reizen gesluierd bleef in mist en regen. Het grote symbool van Japan, de perfect symmetrische vulkaan, die zich onbarmhartig kam verschuilen. Gaan we haar zien?