Jarig
Op mijn verjaardag ontwaak ik met felicitaties.
Een rij op mijn telefoon. Mijn vinger duwt ze omhoog en stopt.
Een bericht uit het verleden, van de vroegere beste vriend.
Ooit deelden we hart, huis en heden.
Biljart in de keuken, stoel voor het raam, Lenin aan de muur.
De trias adolescentia: spel, vergezichten, revolutie.
Vijf jaar geleden schreef mijn vroegere beste vriend een poëtisch bericht van verhindering voor ons feest. Weemoed, warmte, afstand, ik kon kiezen welk laatje open te trekken. En pakte de telefoon. Een kort gesprek.
Met ingehouden adem vroeg ik:
‘Zullen we elkaar binnenkort zien?’ Ook hij hapte lucht:
‘Dat gaat wel snel. Geef me even de tijd.’
Nu weet ik, met het gedicht op de kaart had hij zichzelf getroost. Het oude lied van de liefde gedraaid daags voordat de scheiding wordt uitgesproken.
Ik begreep dat niet meteen. Stuurde vergeefs kaartjes uit buitenlanden en een incidenteel smsje. Tot een paar jaar geleden. Als de wind gaat liggen, dooft langzaam het vuur.
Ik ontmoet bij een werkbezoek de vriend van de vroegere beste vriend.
‘Zie je hem nog?’
‘Nee’, zeg ik, ‘dat is een tijd geleden’. Het is stil. Waarom is deze grote vriendschap verschrompeld? Ik herinner me stiltes, een verhuld verwijt, herhaalde afzeggingen. Geen woorden maar daden. Rouw, uiteindelijk. De rivier is langzaam drooggevallen.
Ik open de app. De toon is hartelijk.
Ik hoor geen stem en zie geen gezicht.
De woorden feliciteren me met de leeftijd die ik vandaag achter me laat. Een jaar ernaast.
Ik bedank hem.
We leven in andere tijden.