We wandelen naar Aalsmeer
kruispunt, slootjes,
drie kinderen meten zich
aan de Westeinderplas
Het station is fietsenwinkel,
verhalen vertrekken op tijd,
op de spoordijk lopen voeten,
het huis heet Rozenoord
Een meisje met ronde lach
zingt, houdt in
als ze passeert,
voor een glimlach
Auto’s overstemmen fietsers, wandelaars
hinkelen op scheve tegels,
vrij, vrij
ik vang woorden
om later op te zetten
In een lage polder drijven
grijze fabrieksdozen,
Hoogvliet kweekt asfalt
in de voortuin,
water troost lelijkheid,
een oude heer groet,
op het dak van de Waterwolftunnel
groeien zomerbloemen.
De directie van het woonzorgcentrum stuurt Corona-updates. Dat ze het overheidsbeleid op de voet volgen, dat ze aan de bewoners denken, en dat alles wat ze doen verantwoord is. In de laatste brief ontbreken spaties. De woorden smelten samen tot één ademloze zin. Ze beloven, wehoudenuopdehoogte.
Mijn schoonvader zwemt in de tijd en ontmoet herinneringen. Hij vraagt: “Hoe is het eigenlijk met mijn ouders?” “Nou pap, die zijn in 1992 en 93 overleden” Hij luistert met aandacht en knikt., “O ja, ik vroeg t me af. De laatste tijd heb ik weinig van ze gehoord.”