Ondertussen in Amsterdam, 25 oktober 2018

Op de fiets langs de Middenweg. Twee autostroken, een vrije trambaan, een reepje fietspad. Per ongeluk raak ik mijn bel. Voor me zwaait een man wild met zijn handen, mompelt onverstaanbare verwensingen en zet de vaart erin. Aangespoord door het toeval. In Amsterdam zit je nooit om een prikkel verlegen.

De Middenweg. Naam van de eenvoud. In de 17e-eeuw gegeven aan de plattelandsweg die de Watergraafsmeer, nieuw land gemalen uit water, simpelweg in tweeën deelt. Tot 1921 een eigen gemeente. Diemen heeft haar plaats aan de Oostflank ingenomen. Kleine buur, grote identiteit, stil verzet.
Nog geen 100 jaar is de Middenweg nu Amsterdams, en misschien wordt het dat wel nooit. Een landhuis, de halte van het Gooise trammetje, lage bebouwing. Een straat tussen stad en land.
Ik koers door de tijd en steek in gedachten van de Middenweg door naar de Oetewalerweg, en zie voorbij het Muiderbos en de herbergen in de verte de stadspoort. Daar is Amsterdam.

Dan passeer ik de Muiderkerk. De oude toren weerstond de brand van dertig jaar geleden. Ze kijkt me aan. Een nieuwe deur in de tijd naar het kerstfeest van de zondagskerk van de Tugelaweg.
Tante Rie draagt een kerstverhaal voor, uit haar hoofd, en ik speel met vijf gelukkigen een lied op de blokfluit. Het avontuur is niet het optreden, maar de geheimzinnige wereld achter de coulissen, waar alleen de uitverkorenen toegang hebben. We zwermen door het gebouw, bevangen door de euforie van de kolonist die zojuist de rivier is overgestoken. Steeds keren we terug in de grote kamer met in het midden de onmetelijke schaal met chocolaatjes. Ze vinden mijn mond. Vruchten van het nieuwe land van overvloed. Nooit smaakte snoepgoed zoeter en volmaakter als die dag in 1966.

De Muiderkerk. Ik houd in en monster de toren.
In mijn mond proef ik de zachte cacao en begrijp nog steeds niet: hoe heeft die rijstebrijberg van chocola ooit in de kerk gepast?

Ondertussen in Antwerpen, 21 oktober 2018

Antwerpen. Een rivier van mensen stroomt van het klassieke station door de Keyserlei de stad in. Pleisterplaatsen op de oevers. De vloed vertakt naar zijstraten, terrassen, buurgemeenten. Een hand met honderd vingers.

De zon bezweert de ochtendkou en lokt mensen naar het hart van de stad. Een vroeg glas wijn, het modehuis, geen haast. Vlaamse en Franse stemmen naast Nederlandse dialecten. Geen Engels, Spaans of Italiaans als in Amsterdam.

Echtparen begroeten elkaar in de opera.. Ik lees de regels. Een voorzichtige aanraking, een glimlach, ‘dat is lang geleden!’ Gesoigneerd, voorkomend, etalage van manieren.

Zondagmiddag in het beeldenpark. Opnieuw grote scharen op de been. Jonge mensen domineren, gezinnen, overal groepen van 2 tot 6 mensen.
Wat een liefde voor cultuur in Vlaanderen.
Allen kijken ingespannen op hun scherm. Goed voorbereid, dat moet een app zijn waarop de kunst in routes is gesorteerd. De verzameling is indrukwekkend en omvangrijk. Moore, Rodin, Calder, Hepworth, WeiWei, waar zijn ze? Inderdaad, de app Middelheim vind ik in de Appstore. Wandelingen van 30 minuten tot 6 uur, een kaart, uitleg per beeld over kunstenaar, betekenis, jaar van ontstaan.

We zoeken het bruggetje van AI WeiWei. Het ruwe reliëf van de vloer symboliseert de kaart van China. En de moeizame relatie van WeiWei met zijn moederland. Niemand kijkt ernaar. Men loopt ongemakkelijk naar de overkant en vervolgt zijn weg. Ik maak als enige een foto.

Achter een grote groep bereiken we het zwierige beeld van Rik Wouters. Het vangt de lucht en duwt de bomen op gepaste afstand. We staan stil. Niemand keurt het een blik waardig. Het beeld is van ons.

Ik kijk om me heen. De paden zijn overvol. Energie, vrolijkheid, een zweem van opwinding. We bevinden ons in een onbekende voorstelling, in een toneel waarin de beelden zijn verschrompeld tot anoniem decor. We zijn in de verkeerde trein gestapt en langzamerhand dringt het besef door: de stations zijn ons vreemd, de namen onleesbaar, de conducteur onvindbaar.

In het gras rusten 5 vrienden, de schermpjes in de hand zoals een winkelier de kassa koestert.
Er worden verhalen verteld. Ik werp mijn blik op het dichtstbijzijnde apparaat. Op zijn IPhone zie ik Pokémon.
Even later passeert een man. Hij draagt een open doos die hij met twee handen recht voor zich houdt. In het karton liggen tien IPhones.

Bij het restaurant nemen ze met vier mensen bestellingen op. Een lange rij wacht voor de toog. Als ik aan de beurt ben, vraag ik naar het evenement. De vrouw zucht, ze heeft het niet bedacht, zegt ze.
Het is er en het is Pokémon Go.

Een uur later is de rij langer.
Ze draaien een wereldomzet.