Ondertussen in Amsterdam, 6 november 2020

Rob de Nijs heeft Parkinson. En een nieuwe CD.
Op 1 interviewt de zanger, een jonge vader met trillende handen, een grijs baardje en de glimlach van vroeger. Het eeuwige leven heeft hij nog, hij moet 120 zijn, iemand van altijd, reeds wereldberoemd in Nederland toen ik nog kinderboeken las.

In 1965 monsteren Nederpop-helden Rob de Nijs en Johnny Lion aan bij circus Boltini. Optredens in alle uithoeken van Nederland volgen. In de zomer strijken ze neer in Slotervaart, op een braakliggend terrein tegenover het Sierplein. In de witte huizenblokken die daar veertig jaar geleden zijn gebouwd, zie ik nog steeds de rode circustent en de grote doeken met de afbeeldingen van de zangers. Beroemder dan hen kun je niet zijn.

Tante Rie, zus van onze grootvader, koopt die zomer kaartjes voor het circus. Ze woont naast ons aan het Abraham Staalmanplein en werkt als loonadministrateur bij Publieke Werken, waar ze wekelijks de gemeentelijke stratenmakers uitbetaalt. Onder hen Piet Keizer en andere semi-profs van Ajax. “Praatjesmakers”, maar tante Rie neem je niet in de maling. We zijn kind aan huis bij haar. Tot haar dood in 1994 is ze nauw verbonden aan mijn moeder en ons gezin.

Die zomer in 1965 mogen mijn broertje en ik met haar naar het circus. We lopen in de warme avond tien minuten de Johan Huizingalaan af. De grote tent slokt ons op, we klimmen naar onze stoeltjes. Rob de Nijs zingt en niet op fluistertoon. Ik ben bij mijn eerste popconcert, met mijn broertje van bijna 6 en mijn 57-jarige tante. Ik heb geen idee hoe een optreden verloopt, TV hebben we niet, maar zijn muziek ken ik van de radio. Rob de Nijs en Johnny Lion zijn de eerste beroemdheden die ik in levende lijve zie. Rob danst op het Ritme van de regen. Johnny Lion doet niet voor hem onder. In Amerika achtervolgen gillende meisjes the Beatles. Die ontbreken die avond in Slotervaart.

“Wat een herrie”, blaast tante Rie naast me.
Ik bespeur grote onrust, alras geëscaleerd naar ongenoegen. Na 20 minuten is het genoeg.
“Dit is toch geen circus”.
Ze staat op, pakt links en rechts een kinderhand en zoekt de uitgang. In de zomeravond stampen we naar huis. De verontwaardiging over de rotmuziek galmt nog dagen na. Rob de Nijs heeft altijd een plek in mijn hart gehouden.

8 gedachten over “Ondertussen in Amsterdam, 6 november 2020”

  1. Jouw mooie terugblik als kind brengt ook mij terug in de tijd – Boltini op de Polderweg. Niet de voorstelling maar de wandeling langs de hokken van de ‘wilde dieren’ staat in mijn geheugen. Zelfs de lucht kan ik nog ruiken! Dankjewel voor deze reis in de tijd

  2. Jouw mooie terugblik als kind brengt ook mij terug in de tijd – Boltini op de Polderweg. Niet de voorstelling maar de wandeling langs de hokken van de ‘wilde dieren’ staat in mijn geheugen gegrift. Zelfs de lucht kan ik nog ruiken! Dankjewel voor deze reis in de tijd

  3. Wat een mooi verhaal! Ik ging meteen mee terug in de tijd, zo treffend beschreven.

    Wij hadden ook een ‘tante Rie‘, de zus van mijn oma, daar kwamen gelijk herinneringen van boven, haha!
    Mijn tante Rie had volgens de overlevering ‘teveel melk’ waardoor ze de kinderen van mijn oma (mijn moeder was de oudste van de tien) ook even aan de borst legde als ze op de koffie kwam. En ze kolfde moedermelk af ‘voor het rode kruis‘, geen idee wat daar mee gebeurde! Enfin, dat moet al tachtig jaar geleden gebeurd zijn!
    Toen ikzelf kind was kwam tante Rie, met een nog altijd ontzagwekkende boezem, in korset en bloemenjurk gestoken, nog dagelijks bij mijn oma op de koffie. Dan moest ik natuurlijk altijd naar die borsten kijken. Heel indrukwekkend!

  4. Haha dit verhaal kende ik nog niet. Nee inlevingsvermogen had ze niet zoveel. Of jullie het wél leuk vonden maakte voor haar natuurlijk helemaal niets uit.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *