Het strand is verlaten. De regen drukt putjes in haar huid, zo ver als ik kan zien.
Achter de witte huisjes de zee, bedaard en lui schurkt ze tegen de horizon. De zon loert achter zwarte vegen lucht. Zomeravond in juni.
Ik zet mijn schoenen recht op het zand om insluipers te ontmoedigen. Bewust vermijden doet herinneren. Het zand schuurt virtueel onder mijn sokken.
Ik span mijn kuiten en waad door de strak gesponnen korrels, bij elke stap een steen in de vijver schoppend. Een brute daad. Voor me de diepe sporen van een andere bezoeker. Een naam gekerfd in de bast.
Verderop een andere reeks, drie strepen ontspruitend uit één punt. Zelfs een vogel tatoeëert het strand. En een mier? Als ik zo klein en licht was, zou ik dan van kruimel naar kruimel kunnen springen zonder een hap uit de boterham te nemen?
Ach, daar wacht het water. Straks rukt het op en wast de zonde weg. Het laken strak getrokken, het bed opgemaakt. Vergeven en vergeten.

De wind schuurt achter de poëzie