Terschelling, een week geleden.
Een huisje, boodschappen mee, op afstand spreken met de verhuurder. Handen desinfecteren in de supermarkt. Fietsen, wandelen in verlatenhteid. Een oase.
Na een paar dagen arriveren geen toeristen meer. Het is stil op straat, ja, net zo uitgestorven als de Dam. Stad en platteland vallen samen. Alles is mogelijk. Stadsmensen gaan naar hun tweede huisjes in Overijssel en Friesland. Geen mensen, wel WiFi.
Inmiddels zijn we terug naar óns dorp, waar de tram stilletjes door de weilanden rijdt, en een eenzame fietser tegen de wind…. ja het moet 1973 zijn.
Het virus is op Terschelling nog niet steeds niet aangetroffen, al zit het in alle hoofden. Conversaties bij de kassa van de Spar fladderen door de winkel, berustend samengevat in:
‘Nou ja, we moeten maar zien.’
In de boerderijwinkel is het stil. We zijn de enige klanten. Verse kaas zal nu langer rijpen, zelfgemaakte worst vindt haar weg naar de diepvries. Tijdloze souvenirs wachten op andere tijden. Een stevige vrouw met een zacht, rond gezicht helpt ons. Het virus verbindt, Corona besmet alle gesprekken.
‘Wij verkopen voedingsmiddelen, dus mogen we open zijn, zo lang de regering het toestaat natuurlijk’.
De regering.
Rutte en zijn ministers zijn ook hier tot kapitein en stuurlieden benoemd van het schuitje waar we de komende maanden op zijn aangemonsterd. Niet omdat we van de zee houden, maar omdat spartelen in de golven niet langer een nachtmerrie waarvan je bij het ontwaken wordt bevrijd. Als we niet bang zijn, zijn we alert, en gehoorzaam. Handen zepen tot ze ruw zijn dus, maar van wassen alleen leer je niet zwemmen, Niemand is van zichzelf, de paradox van zelfisolatie.
Als ik zeg dat ze het zwaar hebben, onze ministers, zegt ze:
‘Ja het is een grote verantwoordelijkheid voor onze bestuurders. En die moeten ze nemen, want dat mogen we van ze verwachten’
Ik kijk haar verbluft aan. Natuurlijk, niet zeuren, nu is het handen uit de mouwen, alle hens aan dek.
De regering. De koning en de premier trekken 7 miljoen kijkers en verslaan alsnog het Nederlands elftal op het WK in Zuid-Afrika én Brazilië. We zitten in een tijdmachine.
Die nacht droom ik dat er geen toeristen zijn in Amsterdam, ondernemers geen belasting betalen, en het grootste evenement de zaterdagavondshow is op Nederland 1. 1973. Het hele land voor de buis, bijeen gekropen voor die éne zender, twee uur Mies Bouwman met Eén van de acht. De koning en de premier bereiken als vanzelfsprekend de laatste ronde, waarin wordt gestreden om de hoofdprijs, éen na éen onder vuur genomen in de stoel.
‘Licht uit, spot aan’, zegt Mies en dan komen de drie vragen:
1 ‘Over hoeveel kilometer strekken alle Amsterdammers zich hemelsbreed uit als ze 1,5 meter afstand houden?’
2 ‘Hoeveel beweegt de Nederlander gemiddeld?’ (Tegen de koning en MP vermijd je Engelse termen als “lock down”).
3 ‘Hoe lang duurt de Corona-crisis?’
Niemand weet de antwoorden.
De koning is toch de winnaar, want hij kan vanwege de ministeriële verantwoordelijkheid niet verliezen. En wat maakt het uit? Bij deze MP blijken nederlagen altijd zeges te zijn. De koning neemt plaats aan de lopende band en ziet een minuut lang begerenswaardige artikelen passeren. Wat hij memoriseert, mag hij meenemen:
‘oranje sportschoenen, een jaarabonnement op De Groene, een luxe hobbyset , het blik Haagse hopjes, een bootreis naar Buenos Aires en natuurlijk de wasmachine!’. We gunnen het hem.
Als ik wakker word, check ik Teletekst. Geen datum, alleen de tijd.
We fietsen door de duinen, hartverscheurend mooi. Rien ne va plus, en dan rolt het balletje naar de hoofdprijs, een privé-uitvoering van de Nationale Opera. De schoonheid van het eiland zingt, toont zich onbeschaamd, bevrijd, met al haar alle kromme straten, licht getinte boerderijen, zompige kwelders. De natuur is niet schuldig.
“Geen datum, alleen de tijd”; treffend!
De natuur is niet schuldig. ‘Nou ja, we moeten maar zien’. Corona besmet alle gesprekken. De natuur is niet schuldig.
Blijf gezond!