Ondertussen in Seligney, 23 augustus 2018

De soep

In mijn handen ligt Alle bundels gedichten. Remco Campert staat languit op de kaft. Alert, jong, de kraag opgestoken in het Hollandse weer. Het groen is vervaagd, de randen verweerd.
Ik sla het boek open en zie de opdracht van mijn tante Rie:
‘Van harte gefeliciteerd met je 22e verjaardag’, de datum, in haar schoonschrift van de lagere school uit de jaren 10 van de 20e eeuw ondertekend met ‘H. de Vries’.
Ze is mijn oud-tante die vanaf mijn vierde naast ons gezin woonde. Eerst in Slotervaart, later in Zwolle, in de serviceflat waar het tot haar voordeur rook naar bejaardentehuis. Tante Rie woonde tot haar moeders overlijden thuis, bij mijn overgrootmoeder, in het voormalige pension op de Bredeweg in de Watersgraafmeer.
Begin jaren 60 werd ze onze buurvrouw, éen portiek links van de voordeur in de Wilhelmina Druckerstraat.
We waren haar kinderen en zij was onze suikertante.

Ze is nu 24 jaar dood. Toen we in 1994 op de Nieuwe Ooster naar het familiegraf liepen, waar ze met haar vader, moeder en zusje Jopie werd verenigd, was W. misselijk. Ik gaf haar mijn arm.
Later die week bleek ze zwanger van ons eerste kind.
Een dierbare gaat, een liefde komt.

Ik kijk lang naar haar naam, en ik herinner me dat ik het haar vroeg, zie haar de eerste blanco bladzij beschrijven, op de derde etage van mijn huis. Het huis waar ik sinds dat jaar woon.
Ze is niet meer bij me weg geweest. Ik lees uit de bundel ‘Zondag‘ voor. De poëzie die ze me zojuist opnieuw heeft geschonken.

Als kind ben ik dagelijks over de vloer bij tante Rie. Op nummer 23, de eerste etage, de smalle gang in naar links. Rechts loop ik haar slaapkamer voorbij. Die geurt naar vroeger. Oud parfum, stijfsel, vreemd wasmiddel.
In de woonkamer wacht naast de deur het glazen tafeltje met de foto’s van haar vader, moeder en Jopie, de dode mensen waar ze om huilt als we over ze praten.
Aan de lange zijde een vensterbank gevuld met kleine tropische kamerplanten. Sanseveria’s, begonia’s, een pantoffelplant. Naast haar keukentje de eettafel. In het pension kookte ze voor acht alleenstaande dames en heren. Geen gezin, geen woning was de regel. Pensions brachten uitkomst. Mijn overgrootmoeder, weduwe Wille, ontleende er haar bestaan aan. Tante Rie was in mijn jongensogen in alle voedsel vaardig en weerbaar in de rauwe natuur. Ze plukte kippen, vilde konijnen, maakte wonderlijk, heerlijk eten.
Kabeljauw in boter gebakken.
Zacht gekookte eieren die je uitlepelt nadat het kapje eraf is geslagen.
Boterhammen dik besmeerd met roomboter, altijd vergezeld van het verhaal van de boterham met tevredenheid uit haar jeugd.

Tante Rie woonde alleen. Ze was niet amoureus. Ik heb haar nooit naast een man gezien. Het verhaal over de ouderling van de kerk die in de jaren vijftig belangstelling voor haar had, schokte me, als had ik haar naakt gezien. Huiveringwekkend beeld uit een volwassen wereld.
Tante Rie was een mejuffrouw, geen mevrouw. Ze was met ons. Uitstapjes naar ome Piet, de zondagskerk, spelletjes.
Eenmalig zag ik een schemering van die andere wereld toen ze tijdens Scrabble lang nadacht en zei:
‘Ja, het kan niet anders’.
Ze legde het woord ‘sex’ neer en gierde het uit.
Drie keer woordwaarde. Verleidelijke punten.

Haar balkon keek uit op het veldje waar ik elke middag na school voetbalde.
‘Tante Rie, wat eet u vanavond?’ Het antwoord was niet belangrijk. De provisiekast bood overvloedig keuze.
‘Wil je bij me eten’?
Ik rende naar huis, pakte mijn blokfluit, riep naar mijn moeder dat ik oefende bij tante Rie en bij haar zou eten.
Het ritueel was bekend. Eerst de bladmuziek opstellen en tien minuten oefenen. Gesputter was tot mislukken gedoemd.
Kan niet ligt op het kerkhof en wil niet ligt ernaast.’
Geen plezier zonder arbeid. Dan lonkt de provisiekast.
‘Mag ik kijken?’
Achter de deur ligt de voorraad voor de nieuwe oorlog. Blikken en pakken in veelvoud. Lang houdbaar. De hongerwinter is twintig jaar geleden en gaat nog generaties mee. Op de onderste planken tientallen pakjes Saroma-pudding in alle smaken. Ik kies er twee. Banaan en aardbei. Tante Rie verdwijnt in de keuken.

Even later daalt het soepbord met pudding voor me neer.
Betoverd, dierbaar avondeten.

6 gedachten over “Ondertussen in Seligney, 23 augustus 2018”

  1. ‘Achter de deur ligt de voorraad voor de nieuwe oorlog. Blikken en pakken in veelvoud. Lang houdbaar. De hongerwinter is twintig jaar geleden en gaat nog generaties mee. ‘

    Wat een vondst!

  2. Een nederlands verhaal vol herinneringen van toen in een frans jasje van nu – lerend te schrijven – .
    Letend …???!
    Prachtig verteld. Ik ben een fan …

  3. We moeten allemaal een tante Rie hebben. Ik had er ook één: Tante Rietje de W. en ome Piet. Ze woonden naast ons in de Fagelstraat. Hoe dierbaar. Tantje Rietje kon geen kinderen krijgen, dus werd ik ingezet als buurdochter. Mijn broer was te druk.
    Liefs!

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *