De burgemeester is dood.
Hij heeft ons voorbereid. Hij vertelde Amsterdammers in januari dat hij erg ziek was. En een maand geleden dat hij niet meer genezen kon worden en zijn taken moest neerleggen.
Toen op vrijdag 6 oktober het bericht van zijn dood kwam, viel de rouw over de stad. Opnieuw, en onherroepelijk.
Er was bij leven al voor hem geapplaudisseerd bij zijn huis, de kranten waren na zijn terugtreden dicht beschreven over de verdiensten van deze activistische, optimistische man die zich geen appels voor citroenen liet verkopen en ongenoegen scherp op tafel legde.
Het openbare leed na zijn terugtreden groeide na zijn overlijden tot de stad gedrenkt was in tranen. Tientallen rouwadvertenties, dagenlang. De microfoon van het verdriet vertelde in vele kleine en grote verhalen over onze burgemeester. Over deze warme, driftige, begaafde man. Verliefd op zijn stad. Die slecht tegen kritiek kon. Een meester van het woord was. En een ongebreidelde werklust had. Zichzelf was, thuis, op het stadhuis, in het publieke domein.
Zaterdag 13 uur. Het licht valt binnen in het Concertgebouw, en het applaus stroomt de zaal in. Amsterdammers die de kist naar de zaal gedragen zien, klappen hun handen rood. Zoals later die dag ook in de Arena gebeurt voor aanvang van Ajax-Sparta. Een minuut klappen zo hard je kan, het is voor de burgemeester he? Het gaat door nadat de scheidsrechter aangeeft dat het zo goed is.
Deze man was veel meer dan lief, maar hij heeft dat woord wel gemunt. Hoe bijzonder is dat in deze tijd?
Hij heeft het woord in ons hoofd achtergelaten door deze maanden Amsterdam en de Amsterdammers lief te noemen en ons te vragen goed voor de stad en elkaar te zorgen.
Alleen als je een grote autoriteit bent, kan je zachtheid zo bij anderen binnenkomen.