Om 8.04 op de trein naar Odawara vanaf Shinjuku station bij ons hotel in Tokio. Het station is zo groot dat we tevoren hebben verkend welke ingang, looproute en perron ons doel zijn. We zijn ruim op tijd en schouwen de forensen die in draf de aankomende treinen verlaten. Donkere broek, wit overhemd, tas, geen das, geen jas. Een streepje in het shirt is toegestaan. Misschien is dat een hogere rang? Of een lagere? Of werkt meneer voor de creatieve industrie? Overigens opvallend weinig businessvrouwen in Tokio.
Dan mogen wij. De stad uit. Na een uur verdwijnt de agglomeratie van Tokio en zien we platteland, rijstvelden en af en toe een dorp of kleine stad. Het begint te regenen. De trein rijdt onder een deken van zwarte wolken.
We zoeken in Odawara onze gids voor de dag. En hij zoekt ons. In een willekeurig kantoortje worden onze hulpeloze blikken herkend door een vriendelijk man. Er wordt gebeld en na een paar minuten is de gids gevonden. Ondanks een enorm bord Van den Berg is het ons gelukt hem te missen. Arigatoo, dank u!
Ja, Japanners buigen erbij als ze danken, en wij pogen dat ook. Het vergt overgave, tegen onze natuurlijke schaamte in. Zoals goed toneel diepe identificatie met je rol vraagt om te kunnen slagen, om ‘echt’ te zijn. Het danken wordt ook herhaald en vaak onderstreept. Thank you so very much. Thank you. Arigatoo.
De gids is rustig, voorkomend, en gepassioneerd Shinti-religieus. Hij leert ons bij een bezoek aan de grote Shinti-tempel Hakone Jinja hoe we het heiligdom eer aan doen: voor de ingang twee keer buigen (de rug gekromd, de benen recht), dan twee keer in de handen klappen, dan nogmaals eenmaal buigen. Hij vertelt ons het verhaal bij andere rituelen. De wenskaartjes die een heel jaar in de tempel blijven uitgestald. Van de mevrouw die hoopt op een kaartje voor het concert van haar favoriete popster, want betalen kan ze dat niet. En we zien de liefde natuurlijk, altijd de liefde.
We rijden door de bergen. Het regent pijpenstelen. Enorme buien. We zitten in de staart van typhoon Namtheun die nu tot tropische storm is afgezwakt. De mist hangt in de kruinen van de laagste bebossing. En ook Mount Fuji hult zich helaas in nevelen. We zien haar niet.
In de omgeving ruikt het naar zwavel. Door het weer is de krater die dat veroorzaakt niet te bereiken. We doen het dus met de geur en de rookpluimtjes die aan de bergwand ontsnappen. En met de Kuro Tanago, het beroemde in vulkanische warmte gekookte zwarte ei, dat je leven met 7 jaar verlengt. De chauffeur geeft ons er 5. Japanners klagen niet, maar geven kadootjes. Dat is beschaving.
We lopen een paar honderd meter op de oude weg van Edo (Tokio) naar Kyoto. Keien, boomwortels, zo slingert het pad zich door het bos. 300 jaar geleden de handelsroute van Edo (Tokio) naar Kyoto. Bewaakt door forten waarvan er een vlakbij is gereconstrueerd. Ze wilden vijanden buiten en vrouwen binnen houden. Want die waren na kidnap dankbaar middel om de tegenstander onder druk te zetten. Goede smoes om de verhoudingen man-vrouw naar je hand te zetten. Japanners lijken in niets macho. Maar met keizers, shoguns, samoerai-krijgers en hun sterke formalisme waarin veel omgangsvormen vast liggen, hebben ze er toch een eigen vorm voor gevonden.
In het theehuis langs die route drinken we ama sake, zoete rijstthee. En eten we mochy, een snack van pinda en rijst. Smaken die nergens mee te vergelijken zijn. Het vierkante gebouw is rietgedekt, heeft een aarden vloer, en binten. De 13e generatie zwaait nu de scepter, vertelt de zus van de eigenaar. Ze spreekt vloeiend Amerikaans-Engels. Waarom is zij hier geen directeur? Dat heb je bij oude handelsroutes.
Ruim 300 jaar werkt deze familie hier, en zij vertelt het met trots.
De regen zet een tandje bij, hartstochtelijk daalt het water uit de hemel. Ondanks de paraplu zijn mijn sokken doornat.
Rond 16 uur arriveren we in onze eerste Ryokan, traditionele Japanse herberg. Schoenen uit bij de entree, grote voeten in kleine slippers steken, omkleden in kimono . Daarmee ga je naar de eetzaal en naar het zwavelbad. Wij zitten een uur later in een prive-badruimte met twee baden: een heet zwavelbad en een iets koeler sodium-bad. Heerlijk. De ruimte is verweerd. De zwavel groeit als mos op de leidingen en muren. Hier en daar verbrokkelt de kalk. Elk moment verwacht ik dat de gerant vraagt of we in 1910 opnieuw willen boeken.
We eten aan lage tafeltjes. Mijn knieën kunnen er net onder. Een Japans stel zit naast ons. Hij slaat onverstoorbaar eten naar binnen, zij giert het uit van de lach. Ik verdenk haar dat ze om ons lacht. Je bekeken voelen gaat nooit meer weg kennelijk. Ik ben weer even op de lagere school. Ze serveren een diner van de dag, wij eten dus wat de pot schaft.
Dat is van hoog niveau. Rauwe vis, koud en warm vlees, ingelegde groenten, steeds bijzondere smaken, vers, verfijnd. We worden door een gastvrouw in avondkleding bediend, alles even soepel, gestructureerd en plezierig.
Dan slapen. De vloer bestaat uit rieten matten. De tafel aan de kant en er wordt een dun matrasje van een paar vingers dik uitgespreid. Ik val opnieuw als een blok in slaap maar wordt die nacht wakker van de spierpijn. Het ligt hard. Maar niet zeuren, dit wil ik meemaken. Wilma slaapt als een roos.